Ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing
De meest voorkomende kinderbeschermingsmaatregelen zijn ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing. Deze maatregelen kunnen opgelegd worden indien de ontwikkeling van het kind ernstig bedreigd wordt en de veiligheid van het kind in het geding is. Meerdere partijen kunnen een verzoek tot oplegging van een kinderbeschermingsmaatregel indienen.
Onderzoek Raad voor de Kinderbescherming
Een onderzoek verricht door de Raad voor de Kinderbescherming heet een raadsonderzoek. De Raad voor de Kinderbescherming kan een onderzoek instellen indien de ontwikkeling van het kind ernstig bedreigd lijkt te worden en de veiligheid van het kind in het geding is. Degene die het onderzoek verricht heet een raadsonderzoeker. De raadsonderzoeker maakt een onderzoeksplan waarin staat hoe het onderzoek aangepakt zal worden.
Na het opstellen van het onderzoeksplan gaat de raadsonderzoeker in gesprek met het gezin waarin de (mogelijke) problemen spelen. De onderzoeker gaat in gesprek met de ouders, broers/zussen en met het kind zelf als hij hier oud genoeg voor is. Er kan ook gesproken worden met referenten, zoals de school, psycholoog, etc. De bevindingen van het onderzoek schrijft de raadsonderzoeker in een raadsrapport. Dit rapport bespreekt de onderzoeker met de ouders en het kind. Aan de hand van dit rapport geeft de raadsonderzoeker advies aan het gezin of dient hij een verzoek tot ondertoezichtstelling of uithuisplaatsing in.
Ondertoezichtstelling
Als er problemen binnen een gezin spelen, wordt er meestal eerst hulp geboden vanuit de gemeente via het Juegd- en Gezinsteam. Biedt deze hulp onvoldoende resultaat, dan kan de Raad voor de Kinderbescherming een onderzoek starten. Komt de Raad van de Kinderbescherming tot de conclusie dat het kind bedreigd wordt of dat hij veiligheidsrisico’s loopt, dan kan de Raad een verzoek tot ondertoezichtstelling bij de rechtbank indienen. Dit is de meest voorkomende maatregel van kinderbescherming.
Als de rechter het met de Raad eens is dat de kinderen worden bedreigd of een veiligheidsrisico oplopen, kan de rechter er voor kiezen om een ondertoezichtstelling op te leggen. De ondertoezichtstelling kan voor maximaal een jaar opgelegd worden.
Indien de ondertoezichtstelling is opgelegd, krijgen de ouders verplichte hulp van een gezinsvoogd. Samen met de gezinsvoogd worden er beslissingen gemaakt over het kind. Daarnaast zal de gezinsvoogd proberen de problemen in het gezin op te lossen, over bijvoorbeeld de zorgregeling. De ouders blijven zelf verantwoordelijk voor het kind, de gezinsvoogd is er om adviezen te geven en mee te helpen in het nemen van beslissingen.
Aan het einde van de periode van de ondertoezichtstelling kan de gezinsvoogd aangeven of er een verlenging nodig is. Mocht de gezinsvoogd dit nodig vinden, oordeelt de rechter opnieuw over deze kwestie. De gezinsvoogd kan ook aangegeven dat de ondertoezichtstelling niet meer nodig is. Er wordt dan een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming ingesteld om te toetsen of de problemen daadwerkelijk zijn opgelost en de ondertoezichtstelling niet meer nodig is.
Uithuisplaatsing
Indien de thuissituatie niet meer veilig voor een kind, dan kunnen meerdere instanties verzoeken om een ondertoezichtstelling. Dit kan alleen wanneer het kind al onder toezicht staat of wanneer er tegelijk met de uithuisplaatsing een ondertoezichtstelling wordt aangevraagd. De gecertificeerde instelling, de Raad voor de Kinderbescherming en het Openbaar Ministerie kunnen een verzoek tot uithuisplaatsing doen.
Redenen waarom de rechter een uithuisplaatsing zal toewijzen, is wanneer de ontwikkeling van het kind in gevaar is en wanneer de ouders niet mee willen werken aan een onderzoek naar het kind.
Als de rechter de uithuisplaatsing toewijst, gaat het kind tijdelijk op een andere plek wonen. De rechter kan een uithuisplaatsing voor maximaal een jaar opleggen, en deze ook weer telkens met een jaar verlengen tot het kind achttien jaar is.